U zocht voorbeeldzinnen met daarin "poken"
Resultaten 1 - 4 van 4
- peukeln: preukeln, poken, peuken
- poken: IJ moet niet aal in het vuur zitten te poken, ...peukeln. Het stuf ale kanten op (Sleen)
- pook: Wij gebruukten altied twee poken, iene bij de kachel en iene bij de kookpot (Havelte)
- stoeven: Aj de kachel op gungen poken, dan steuf het nogal (Diever)