U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pond"
Resultaten 1 - 20 van 47
- achtste I: Wij kent wel een achtste ziepe, dat was een ronde busse of blik mit grune ziepe, det was 30 pond (Ruinerwold)
- bèermot: Een beermot is een handig zwientie van zowat een dikke 100 pond (Eext)
- boender: Honderd pond en een boender
- brood I: Haalt mij ies 3 pond brood, een stoete en een tarwestoete (Hoogeveen)
- el: Twie pond en anderhalf el is een kilometer (Emmen)
- geboorte: Het kind weug bij de geboorte negen pond (Stieltjeskanaal)
- geluk: Een ons geluk is meer as een pond wieshaaid (Roderwolde)
- gevalligheid: Aj mij een gevalligheid wilt doen, neemt dan een pond vleis van de slager mit (Ruinerwold)
- Hogeveine: Ik bin op klompen van het Hogeveine komen runnen mit vief pond van het allerbeste Hogeveins gebuuld
- honderd: Hij weug mor good honderd pond meer (Diever)
- honderd: Honderd pond en een boender
- kubbe: As de aol löp, zit der atmit wel zo'n veertig pond in de leste kubbe (Havelte)
- Londens: Een Londens zwien was um de 100 pond (Vries)
- Londens: 100 pond levend gewicht (Zuidlaren)
- Londens: ... ongeveer 100 pond, later wat zwaorder (Padhuis)
- Londens: ongeveer 120 pond (Eexterveen)
- loopmot: die bint zo tussen de 80 en 100 pond (Geesbrug)
- man III: Oes peerd, man/Trekt honderd pond an steert, man/ Kerel loot, man/Zo'n peerd, man/Hebt wie (Nieuw Schoonebeek)
- mee: Van 2 pond hunnig maak ik 5 liter mèe (Fluitenberg)
- nagel: Dat smaokt beter as een pond (draod)naogels (Roden)