U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pong"
Resultaten 1 - 12 van 12
- bulen: De mulder mus een pong meel bulen (Nieuw Dordrecht)
- havermeel: Die pong, daor zit havermeel in (Zweelo)
- knuppen: Knup dat pong dicht, veurdat het er oetgeurt (Eexterveen)
- meulenwagen: de pong al klaor (Sleen)
- pong: Wij hebt het pong nog niet van de meul haald (Sleen)
- pong: Hoe is het met de pong?
- pongel: Een pong is een zak vol meel en een pongel is een zak, die niet vol is (Eext)
- pongel: Even met een pong(el) naor de meule (Klazienaveen)
- pongel: pong
- wannen I: Even wat rogge wannen, der mot een pong naor de meul (Vries)
- zakbaand: De mulder dee de zakbaand met een kullenstrop um de pong (Oosterhesselen)
- zwienenpong: De zwienpong is de pong, die met de mulder mus om te maolen (Eexterveen)