U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pratten"
Resultaten 1 - 5 van 5
- doeloor: Dat is wal zo'n doeloor, hij steet aaid hen te pratten (Beilen)
- pratten: Het is hum niet van 't zin, hij hef de heile aovend al in de houk zitten te pratten (Barger Oosterveld)
- pratten: Hij zit wat te pratten aachter de taofel (Roderwolde)
- pratten: De eerappels staot wat te pratten (Zuidwolde)
- proelen: pratten,