U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pries"
Resultaten 1 - 20 van 81
- akkederen: Wij mutten eerst nog over de pries akkederen (Smilde)
- denken: Ie kunt toch wal deinken, daj veur zo'n pries gien good spul kunt kriegen (Hijken)
- dingen II: Kan der nog wat an de pries edingeld worden of hol ie niet van knibbeln? (Meppel)
- dragelijk: Ze vreugen een dragelijke pries (Beilen)
- eeterpel: De pries van de eeteerappels was in een jaor verdubbeld (Erica)
- gaon: Bij een wedstried giet het um de eerste of de twiede pries (Schoonebeek)
- geef(s): Dat is gien pries veur een varken, dat is te geef (Hoogeveen)
- gelag I: Haarm betaolt vandaog het gelag, hie hef net een dikke pries wonnen in de lotterij (Eext)
- gelegenheid: Hie was in de gelegenheid um een mooi hoes veur een schappelijke pries te kopen (Oosterhesselen)
- geschikt: Dat is een geschikte pries (Nieuw Amsterdam)
- görtig: De pries was hum te görtig, hij
- gunnen: Het wordt niet gund, het is te leeg in pries (Sleen)
- halfweg: Wij kun het nog best eens worden over de pries, mor dan moej mij wal halfweg kommen (Hijken)
- hardlopen: Hij wint nogaal is een pries met hardlopen (Roderwolde)
- hemel: Hie was in de zeuvende hemel, doou e 'n pries wonnen har (Eext)
- kaant: De pries is wat an de hoge kaant (Sleen)
- kamgaoren: Veur goed kamgaoren muj een beste pries betalen (Meppel)
- kieken: Hij stund raar te kieken, toen hij de eerste pries har
- koren: Veur het koren dat wij verkocht hebt, heb wij 'n goeie pries had (Eext)
- lof I: Zie hebt een eerste pries haald met lof van de jury (Zweelo)