U zocht voorbeeldzinnen met daarin "prik"
Resultaten 1 - 9 van 9
- ofreageren: As een koe op een prik reageerde was het niet goed, dan kwam er een verdikking. As e ofreageerde was (Buinen)
- prik: Op schoel kregen de kinder een prik tegen tbc (Padhuis)
- prik: Ik heb een prik in de vinger had van die brummel (Fluitenberg)
- prik: Ze kregen vrogger nog wol ies een prik mit een mes (Roswinkel)
- prik: Kiender hebt graeg een flessie prik (Diever)
- prik: As de fles lös staait, gaait de prik er oet
- prik: Alles gunk veur een prik weg (Ruinerwold)
- prik: As we slaacht hadden, kregen we vaok prik an een stokkie (Balloo)
- priklimonade: prik