U zocht voorbeeldzinnen met daarin "prikken"
Resultaten 1 - 12 van 12
- erpel: De kontreleur kwaamp te eerpel prikken in de oorlog
- hebben: Hij kan nog niet hebben dat je hum met 'n naald in de ogen prikken
- prik: Gebraoden prikken (Sleen)
- prik: ....braoden prikken met maal wilmtieszaod
- prikkeln: prikken
- prikken: As hie in de karke zit te slaopen, mèuj hum maar ies mit een spelde prikken (Hollandscheveld)
- prikken: IJ kunt je zo lillijk prikken an die rozen (Oosterhesselen)
- prikken: Muggen kunt je gemien prikken (Westerbork)
- prikken: Die man kwam hier vrogger te erpel prikken
- prikpen: Een prikpenne om plaotjes uut te prikken (Emmer Compascuum)
- schoten: Bij het schoten kunj mekaor lillijk met de vurk prikken (Norg)
- wilmpieszaod: Braoden prikken met maal wilmpieszaod