U zocht voorbeeldzinnen met daarin "prutten"
Resultaten 1 - 5 van 5
- prutteln: prutten
- prutten: Wat bi'j toch an het prutten? (Hollandscheveld)
- prutten: Alles mar een beetie bij mekaar prutten en dan hebbe wij wel weer een maoltie (Geesbrug)
- prutten: Kiender mugt graeg prutten mit waeter (Wapse)
- prutten: De koffiepot stiet de hiele dag te prutten (Dwingelo)