U zocht voorbeeldzinnen met daarin "punter"
Resultaten 1 - 7 van 7
- doen I: punter (Zuidlaren)
- punter I: Punter
- punter I: Een punter is hier een klein soort boot (Kerkenveld)
- punter I: Hij is zo dronken as een punter (Hollandscheveld)
- punter I: Hij gaf hum een punter, hij soezebolde aover de straote (Ruinerwold)
- punter I: Hij gaf de balle een beste punter, zodat e in een keer het doel in vleug (Hijken)
- soezebollen: Hij gaf hum een punter, hij soezebolde aover de straote (Ruinerwold)