U zocht voorbeeldzinnen met daarin "put"
Resultaten 1 - 20 van 44
- beuskèrel: Der zit een beuskèrel in de put (Sleen)
- bonklaog: De verplichte bonklaog was 60 cm. Bij verhuur van de put weur dat onderling regeld, of het meer weur (Odoorn)
- bonksel: Het bonksel oet de eerste put weur beide kanten oetkrooid. Dat was verschrikkelijk zwaor wark (Drouwen)
- diepte: De diepte van oeze put is dartien meter (Weerdinge)
- graven: Vrogger mus elk zien eigen put graven (Weerdinge)
- inwellen: De put is oes wat inweld (Sleen)
- kalf I: As het kaalf verdronken is, dempt men de put (Noordscheschut)
- keep I: Tegen de smerigheid hew een keep op de put zet (Padhuis)
- keep I: De keep kwam onder in de put en daor weur dan de bolsterturf opzet veur de welput (Geesbrug)
- klemsloot: Deze put moest nog in zijn geheel op het bovenzetveld geplaatst worden en bij diep veen was dat klim (Erica)
- koel: put
- krulhaak: An de stok van de put zat een krulhaok (Een)
- kuup: In de put kwam eerst 'n koep en dan törf (vroeger), of stienen der op (Sleen)
- lege: put
- oetheuzen: De put uutheuzen
- opheveln: Iene opheveln die in de put zit (Klazienaveen)
- opstaonder: De opstaonder is ien van de zes paolties bij een put. Samen is dat het raamholt (Sleen)
- opzetten: Die put is met vlinten opzet (Gasselte)
- punten I: Wij moet even punten, waor de put zit (Borger)
- put: De emmer is mij van de haol vallen en non lig e in de put (Sleen)