U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rèren"
Resultaten 1 - 9 van 9
- aodemtocht: Hij kan in één aomtocht lachen en rèren (Hijken)
- harbargen: IJ kunt er um lachen, mor het is mèer um te rèren, daw ok zukken harbargt
- lachen: Het kan rèren en lachen geliek
- moeten: Moeten is dwang en schreien, ...rèren (Hollandscheveld)
- rèren: Kleine kinder kunt um het minste of geringste begunnen te rèren (Hijken)
- rèren: De koenen staot bij het hek te rèren (Sleen)
- rèren: Oze sikken heuft je mor te heuren of ze begunt al te rèren (Hijken)
- rèren: Moej de katten is heuren rèren; zint net kinder (Oosterhesselen)
- schreien: rèren