U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rötten"
Resultaten 1 - 16 van 16
- besnuffeln: Hai is nait van de rötten besnuffeld
- bokspiep: Ik heb het ok is had dat de rötten mij in de bokspiep kreupen (Eext)
- davern: IJ kunt de rötten over de zolder heuren daovern (Eext)
- douzen: De rötten doust over de zolder (Sleen)
- ontuug: Het leeft er van ontuug, het stikt er van rötten en moezen (Anloo)
- reuten: Bai de Matsloot wazzen ze eerder an het vlas rötten (Roderwolde)
- röt I: Het leeft in die olde schuur van de rötten (Borger)
- röt I: Aj zo nog kunt, blieft de rötten je wel van het gat
- rötten I: De rogge lig op het laand te rötten (Hijken)
- rötten I: De eerappels begunnen te rötten (Emmer Compascuum)
- rötten I: Het fruit lig te rötten under de boom (Gieten)
- rötten I: Zit niet zo te rötten, of hej siepels had? (Weerdinge)
- röttenkruud: As ie last hebben van rötten, moej wat röttedood zetten (Peize)
- undergraven: Rötten hadden de hiele deel undergraven (Sleen)
- verdrieven: Met waoter kuj de rötten in hoes wel verdrieven (Eext)
- zool: Bij mond- en klauwzeer luut de zool lös en dat begun te rötten (Sleen)