U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rauw"
Resultaten 1 - 20 van 26
- deupen: Niet zo rauw in de mond, jonge, of bin ie soms niet edeupt? (Meppel)
- Harm: vrèet ik hum rauw
- hiel I: Ik heb de hiel rauw (Dalen)
- invetten: Mien handen binnen rauw, ik mout ze invetten (Emmer Erfscheidenveen)
- kneukel I: Ik bin vallen, ik heb de kneukels rauw (Roderwolde)
- opbakken: Woj de leverworst opbakken hebben of rauw? (Padhuis)
- puntern: Hie har de tienen altied rauw; hie punterde altied (Sleen)
- rauw: Ik lusse wel een rauw ei (Dwingelo)
- rauw: Greunte ete wij vaeke rauw (Diever)
- rauw: Een plakkie rauw spek is wel lekker, rauw vleis zit gien smaak an (Ruinerwold)
- rauw: Ik schupte mij aaid de enkels rauw (Sleen)
- rauw: Ik heb de handen zo rauw, dat komt van het schraole weer (Klazienaveen)
- rauw: Dat laand lig er rauw en roeg bie (Emmer Compascuum)
- rauw: Hij is zo rauw in het wark (Zuidwolde)
- rauw: Hie komt slim rauw over (Borger)
- rauw: Ze bint daor nogal rauw in de mond (Nijeveen)
- rauw: Het völt mij rauw op de hoed
- rauw: Veur zo'n 70, 80 joor lagen hier nog doezenden bunders rauw veen (Barger Compascuum)
- rauw: Rauw veen is onbewassen veen (Roderwolde)
- roeg: Met een haalf uur kan e der weden en ik loop nog roeg en rauw