U zocht voorbeeldzinnen met daarin "reden"
Resultaten 1 - 20 van 27
- akkefietien: Dat is een lelijk akkefietien dat hij mij daor deur de glinte reden is mit de auto (De Wijk)
- beneden: *Umtoch is gien reden. Aj van de trap ofvalt bi'j gauw beneden
- fos: Hij het de auto an fos reden
- hoog: Meer van die hogen, die reden op 't peerd (Sleen)
- hort I: Aj vrogger mit een stelwagen aover de keistienen reden, gung het mit horten en stoten (De Wijk)
- kakkien: Hij is met het heile kakkie in de sloot reden (Roderwolde)
- kamp II: reden (Anloo)
- kanis: Die kaonis is al weer tegen een boom an reden
- klem II: De pelisie hef mij klem reden (Klazienaveen)
- krombien: Wat 'n krompoot ja, die kerel, hij kun wel jaoren op 'n zwien reden hebben (Eext)
- loeg: De boer en de boerin reden met de koets deur het looug (Eext)
- mien I: Ze waren op een mien reden (Gieten)
- premie: De peerde reden veur pries en premie (Eelde)
- reden I: Er is gien reden um je ongerust te maken (Westerbork)
- reden I: Hij wil niet veur reden staon
- reden II: Het giet hum net as de koekoek, hie lacht um zien eigen reden (Havelte)
- reden II: Die hef altied van die verleuren reden
- reden II: Hij kan merakel van de reden
- reden III: Schaaide hij man oet te reden, dan kunden wie naor hoes (Barger Oosterveld)
- rien I: Het wollen gaoren gung naor Bolsward tou, daor het reden wör (Roderwolde)