U zocht voorbeeldzinnen met daarin "reiger"
Resultaten 1 - 7 van 7
- kwakken I: Hij kwakte uut de bek, net of een reiger scheet (Dwingelo)
- reiger: Der stiet een reiger in de stroom (Mantinge)
- reiger: Een reiger vlög met ingetrökken hals (Zwinderen)
- reiger: Hij speide as een reiger
- scheren I: Wat scheert die reiger der mooi over (Sleen)
- snobbeln: De reiger snobbelt een dikke vis uut de sloot (Fluitenberg)
- speien: Ik heb speid as een reiger (Gasselte)