U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rejaal"
Resultaten 1 - 6 van 6
- krappigheid: De mieste boeren hebt 't nogal rejaal, mar ziet de krappigheid bij de arbeiders niet (Fluitenberg)
- rejaal: Hij komp er niet rejaal uut
- rejaal: Het is er niet te rejaal
- rejaal: Ze bint daor aordig rejaal op ebracht en dat kuj an de kiender wel marken (Meppel)
- schiet: Niet zo rejaal, het is hier gien peerdtien schiet geld (Hoogeveen)
- toetellen: Ik hebbe hum rejaal toe eteld en hum een best pak op zien falie geven (Hoogeveen)