U zocht voorbeeldzinnen met daarin "riesien"
Resultaten 1 - 4 van 4
- bukken I: Nim even een riesien bukkens met van de mark (Padhuis)
- riesien: Ik moet bukkens hebben, doe mij mor een paar van dat riesien
- riesien: Een riesien bokkens was een bossie mit een touwgie der umme (Ruinerwold)
- riesien: Een riesien bukkens, daor lupen ze vroeger met. Miestal waren dat Muntendammers (Emmen)