U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rik"
Resultaten 1 - 20 van 22
- haan: Even de haan op het rik zetten
- henop: Zie gungen het rik henop (Sleen)
- hoen: De hounder bint al op het rik (Gieten)
- hoen: Wij wilt vanaovend met de hoender op 't rik
- juk: rik, raam, kret
- mat I: Wos mij even die lange mat over het rik hen helpen (Exlo)
- melkemmer: De melkemmers ligt op het rik (Barger Oosterveld)
- raam: juk, rik, kret
- rek III: rik, juk
- rik: Wie kriegen slecht weer, de hounder gaot vroug op het rik (Roswinkel)
- rik: Haal de melkbussen even van het rik, wie wilt hen melken (Barger Oosterveld)
- rik: Wasgoed op het rik hangen (Anderen)
- rik: Zie gaot met de hoender op het rik
- rik: Met heuimennen en korenmennen gebruukten wai een rik (Peize)
- rik: Op een kaor zet wij een raom en op een waogen een rik (Drouwen)
- rik: Der mot een rik an het vondertie timmerd worden (Padhuis)
- rik: Dat peerd is ja wel zu'n maoger rik, het is hildal oetteerd van olderdom (Eext)
- rik: Een rik is een lange stevige paol veur het sluten van
- selderij: Under het rik wuur aaid selderie zèeid
- stölp: De stulpen van de melkbussen lagen mooi op de riege op het rik (Nieuw Schoonebeek)