U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rillen"
Resultaten 1 - 13 van 13
- asperge: Asperges kommen in rillen over het laand (Roden)
- combein: Die combain hef het stro mooi op rillen legd (Zweelo)
- grillen: rillen
- opheuien: Wij hebben met heuimachien de rillen opheuid (Norg)
- opringen: De natte törf weur eerst ien rillen legd en dan later opringd (Barger Oosterveld)
- ril I: As de snei vroren is en dreug is, drevelt de wind die snei op rillen (Eext)
- ril I: De rangen eerst in rillen leggen en later in bulties (Zuidwolde)
- ril I: Het heui weur in rillen op het laand legd (Weerdinge)
- ril I: Zij hef de hozen in rillen um de beeinen (Gasselte)
- rillen I: Wij zit hier te rillen van de kaolde, staokt de kachel toch ies wat op (Hollandscheveld)
- rillen II: Het stoppellaand gungen ze rillen. Dat is: de voor op de kop er naost op de stoppel leggen (Roderwolde)
- rillen II: Wollen sokken wilt makkelijk rillen (Diever)
- zwillen: Het heui an dikke rillen maken is zwillen (Ruinerwold)