U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ris"
Resultaten 1 - 8 van 8
- pan: Het wordt te aarg, het ris de panne uut (Dwingelo)
- riezen I: De hiele cake ris je oet mekaar
- ris I: Der is een hiele ris hoezen ofbraand (Sleen)
- ris I: Op de diek leup een hiele ris jongen (Dwingelo)
- ris I: Die harken kost hum niet zoveule, hij kocht er seins een hele ris gelieke
- ris II: Het zaod is zo ris, je kunt het haost niet op de waogen holden (Ekehaar)
- ris II: Het heui is zo ris, het gledt alle kanten op
- rits I: ris I