U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rits"
Resultaten 1 - 20 van 21
- Engels II: Een rits wör wel ies een Engelse gauwigheid enuumd (Wapserveen)
- kits II: Alles kits achter de rits (Hoogeveen)
- opsplitsen: Zij hadden hum een beste rits deur de jasse geven. Hij was van boven tot onder hielemaole op esplits (Havelte)
- reets: Dat schaop blèert, die is dèenk ik rits (Wapserveen)
- ris I: rits
- rits I: In de dartiger jaoren haj al een rits in een schipperstrui, in de boks pas nao de oorlog (Sleen)
- rits I: Hij gaf hum toch een rits over het gezicht (Padhuis)
- rits I: Hie haar een deeipe rits in de haand (Balloo)
- rits I: As wij bomen koopt, moej der even met de rits een kruus opzetten (Beilen)
- rits I: In een rits was hij weg
- rits I: Het was mar een rits en dan was hij der weer (De Wijk)
- rits I: moej in ien rits doen (Sleen)
- rits I: Hij har een heile rits jongen achter zuk an (Barger Oosterveld)
- rits II: Vroeger in het heideveld waren de scheidings angeven deur een rits (Ekehaar)
- rits III: Jopk pakte de tuut en trök hum rits de kop of (Eext)
- rits III: Hie stun rits op (Sleen)
- rits III: Die is zo rits, die löp humzölf veurbij (Wapserveen)
- ritsig: rits III
- ritsmes: rits I
- ritsweg: rits III