U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rittel"
Resultaten 1 - 11 van 11
- onbestörven: Die vrouw is altied op rittel; hai is een onbestörven wedeman (Zuidlaren)
- reutel: rittel
- ribbel: rittel
- rit I: rittel
- rittel: Hij hef de rittel eneumen
- rittel: Wat is dat een rittel, die hef gien zittend gat (Dwingelo)
- rittel: op de rittel
- rittel: Die is aaid op, ...an de rittel, die is nooit in hoes (Sleen)
- rittel: Het peerd gunk op de rittel (Pesse)
- rittel: Op de rittel gaan
- tjakker(d): Dat bint tjakkers, ze bint aaid op de rittel (Anloo)