U zocht voorbeeldzinnen met daarin "roem"
Resultaten 1 - 20 van 54
- achterschip: As ie ien het achterschip wilt, meut ie deur het roem (Barger Oosterveld)
- anholden: Ie mut roem anholden mit det voor heui, aans kriej last
- anlunzen: Die waogen is zo roem, wai moeten hom wat anlunzen (Roderwolde)
- anvullen: Dat peerd stiet zo roem, die kun ie niet gebruken met eerappels anvullen (Geesbrug)
- begooien: As ie te roem loopt, kuj het eerste nich begooien (Barger Oosterveld)
- bos III: De bossen wordt te roem, ie moet ze opringen (Dwingelo)
- flodderachtig: Dat pak zit hum flodderachtig, het is hum veuls te roem (Barger Oosterveld)
- geweten: Die kerel duurt alles an, die hef een roem geweten (Gasselte)
- hekel II: De hekkel zit te roem, der möt nog 'n stukkien holt tussen de kiel en de hekkel (Padhuis)
- horreln: Die wupkar horrelt over de straot, de korrel is nogal oetsleten en is roem worden (Eext)
- kesjèensie: Hij is aordig roem van kesjensie
- kruus I: Hie is wat roem in het kruus
- moes I: Dat zit veul te roem, het liekt wel een moes in een meelzak (Anloo)
- nachtpon: Een nachtpon was mèer een jassien tot over het gat. Het understuk was roem (Sleen)
- nimmen: Hie hef de bocht veul te roem neumen (Sleen)
- opbussen: De asse löp aordig roem in het rad, wij moet het ies opbussen (Broekhuizen)
- pèerdebit: Het peerdebit zaat wat te roem (Diever)
- pingat: Het pengat van dit hek is nogal roem; het hek geeit niet mooi meer dicht (Eext)
- proemenkreuze: Ie neemt zes proemen de man en de man ook een haandtien vol rezienen. Det muj koken in roem water. A (Hoogeveen)
- roem I: Daor giet veul roem van oet, van die beide zangers, ...van dat boek (Sleen)