U zocht voorbeeldzinnen met daarin "roeten"
Resultaten 1 - 20 van 40
- flater: Der zit een grote flater op de roeten (Exlo)
- flèren: Het flèerde tegen de roeten (Wapserveen)
- gapen: Dende zit aaid veur de roeten te gapen (Sleen)
- glazenmaker: De glaezemaeker hef er ewest te roeten inzetten (Wapserveen)
- ingooien: De roeten van 't café bint ingooid (Padhuis)
- inkinkelen: Ze hebt gisteren bij het pelitieburo een paar roeten inkinkeld (Nieuw Amsterdam)
- inlazern: Zal ik je de roeten inlazern? (Ekehaar)
- inzetten: Ze hebt door neie roeten inzet (Barger Compascuum)
- koegeln: een steine deur de roeten (Emmer Erfscheidenveen)
- kwaom I: Der zat 'n kwaom op de roeten (Padhuis)
- lazern: Hie hef een stien deur de roeten lazerd (Sleen)
- matglas: Die roeten bint zo smerig, het liekt wel matglas (Anloo)
- melkglas: Vrogger waren de underste roeten in de schoelen vaak van melkglas (Zwinderen)
- ofplakken: Ze hebt alle roeten ofplakt (Barger Oosterveld)
- opschrikken: Ik wor iniens op eschrikt deur gebons op de roeten (Meppel)
- opspattern: Het water spatterde hoog op, het kwam mij tegen de roeten op
- plaoster: As een vogel tegen de roeten schet, hej der een hele plaoster op (Rolde)
- roet I: Zij hebt het lillijk in de roeten egooid
- roet I: Ik laot mij niet in de roeten kieken
- roet I: Hie hef de hiele zaak in de roeten laoten lopen