U zocht voorbeeldzinnen met daarin "roezig"
Resultaten 1 - 5 van 5
- denderig: Denderig weer is roezig weer (Een)
- roezig I: Het is vandaag roezig weer (Zwinderen)
- roezig II: Het mot is roezig, wie moot er mit hen de bèer (Beilen)
- roezig II: Wij hebt de jonge mot in een roezig hok daon
- ruis: roezig