U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rok"
Resultaten 1 - 20 van 105
- bereurselpot: Ze had een rok mit een mooie raand, net as an een bereurselpot (Ruinerwold)
- bevers: Ain bevern rok (Valthermond)
- bloeze: Die zeei nooit met een jurk, die hef aaid rok en bloes an (Eext)
- fris II: Het rok der niet zo barre fris (Diever)
- geren: Zo'n mooie, gerende rok die wol ik nog wel ies hebben (Klazienaveen)
- getrek: Mien zuster wordt al groot, zie hef al getrek an de rok
- getrek: Het hef nooit gien getrek an de rok had
- glöp I: De vrouwlu hadden een glipse deur de rok en kunden zo in de buse komen (Havelte)
- glunig: Wat een glaainige kleur hef die rok (Barger Compascuum)
- hemd: Het hemd is naoder as de rok (Beilen)
- hemdrok: rok
- inknikken: De rok inknikken
- inrimpeln: De rok is wat te wied, ik zal hum wat inrimpeln
- inslag: De rok is wat te lang, ie kunt de inslag wal wat groter maken (Hijken)
- jak: een jak, veur mit knoopies dichte, dat aover de rok hunk. Daoraover kwaamp, vast ebunden um de midde (Hoogeveen)
- keursbaand: Een keursbaand deej vrogger an de binnekaant van de rok (Buinen)
- knarp: Hij hef de knaarp in het rad, de spieken zit deur de dreugte wat rok in de toete (Dwingelo)
- kört II: Die rok is veul te kört (Norg)
- kruk: Der mut een neie krukke an de staal, de olde zit aordig rok (Ruinerwold)
- lap: Die hef een lappe op de rok