U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rondlopen"
Resultaten 1 - 5 van 5
- ankommen II: Kom is an, wie gaot een endken rondlopen
- oetspekeleren: Wat zul die daor oetspekeleren. Hie hef daor de hiele mörgen al rondlopen (Stieltjeskanaal)
- rondlopen: As het even wil, kan het rondlopen (Vries)
- rondlopen: As zien bedrief rondlopen kan, kan er meer (Eext)
- strunen: Der bint sommigen, die meugt geern hier en daor rondlopen te strunen (Buinen)