U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rooien"
Resultaten 1 - 20 van 21
- anlevern: We kunt weer rooien, want we bint an eleverd
- Bremer: Bremer rooien
- knarp: As de mèensen pas weer begunden mit het wark in de bos, kappen en rooien en zo, dan kregen ze knarp (Hoogeveen)
- mandielig: Wij warkt met bieten rooien mandielig (Drouwen)
- pier I: pieren rooien (Zeyen)
- plan: Het plan is um mörgen te rooien (Roswinkel)
- rooie: Wat veur eerpel bin het? Bint het rooien? (Schoonebeek)
- rooie: oet een rooien
- rooie: Rood en rood is twei, mar hij schient wel uut een rooien (Hoogeveen)
- rooie: Dizze geraonium komp haost oet een rooien (Eext)
- rooie: De kleur is oet een rooien (Roderwolde)
- rooie: Disse jurk is wat oet een rooien
- rooien I: Wij kunt het goed met mekaar rooien
- rooien I: Hij kan het niet rooien
- rooien I: IJ moet goed rooien op de neuten met neutienschieten (Stieltjeskanaal)
- roon: 's Winters gungen ze wel stobben rooien (Anloo)
- roon: Wij moeten die hege der uut rooien (Erica)
- roon: Ze wilt nog even pieren rooien (Ekehaar)
- schiften: Vrogger gungen ze bij het rooien de poters en de eters drekt schiften (Hooghalen)
- stobbe I: In de oorlog gingen mien moeder en ik in het bos stobben rooien