U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rustig"
Resultaten 1 - 20 van 50
- achterkamer: Laot wij mor in de achterkamer gaon zitten, daor is het mooi rustig (Mantinge)
- ankommen II: Het komp je wat raar an, dat het zo rustig is (Hijken)
- anvegen: Hij hef hum (der) eine anveegd en nou is e wal rustig (Barger Oosterveld)
- aodemhaling: De aodemhaling was hiel rustig (Sleen)
- bezinken: Laot dat eerst man ies rustig bezinken (Nieuw Schoonebeek)
- drillen I: Kind, gao non is even rustig zitten, hol ies op te drillen (Hijken)
- foptet: De fopspeen wur even in de sukkerpot stoken en dan waren de kinder een toer rustig (Gieten)
- gemak: rustig zitten te kraantlezen (Eext)
- gevel: Geef ze mar een goeie gevel heui veur, dan bint ze vanaovend rustig, dan kunt ze vretten (Padhuis)
- geweten: gien rustig geweten (Nijeveen)
- hartpatiënt: Hij mot rustig an doun, hij is hartpetiënt (Barger Oosterveld)
- kalm: Van een rustig persoon, zeg wie: dat is een kalme kerel (Barger Oosterveld)
- ketoen I: Ik heb hum goed van ketoen geven, en daor is e rustig van worden (Stieltjeskanaal)
- koest: vanaovend wel koest, hè rustig (Schoonoord)
- liek III: Aj elk liek en recht doet, is je geweten rustig
- nèren: De koenen ligt rustig te nèren (Hollandscheveld)
- ofroegeln: Rustig andoun en het niet ofroegen (Eexterveen)
- ofsloe'ken: Doe even rustig an. Ik heb de koffie nog niet op; ik kan het niet ofsloeken (Barger Compascuum)
- opschrikken: Rustig blieven, wij moet de fazanten niet opschrikken (Hooghalen)
- overlaoten: Bemeui ie je non mor met je eigen zaken, ie kunt ditte rustig an mij overlaoten (Hijken)