U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rutern"
Resultaten 1 - 11 van 11
- ruden I: rutern
- rutern I: Wat hej toch aal op de eerpeldob te rutern en te repen (Eexterveen)
- rutern I: Moej hum ies tegen die zandbult op zien rutern (Sleen)
- rutern I: Ze kunden niet in slaop kommen en lagen mar te rutern (Coevorden)
- rutern I: Man lig nich zo te rutern, ik hol ja gien berre over (Barger Compascuum)
- rutern I: De kippen liggen te rutern in dat mulle zaand (Klazienaveen)
- rutern I: Hie kan nog niet lopen, maar wal rutern op ien bien (Dalen)
- rutern I: Met pannen leggen meuj achteruut rutern (Ruinen)
- rutern I: achteroet rutern
- rutern II: Het is goed weer, wij wilt nog èven an het rutern (Hollandscheveld)
- ruttern: rutern