U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schöt"
Resultaten 1 - 20 van 67
- anharksel: Bij heui is het anharksel, bij stro schöt (Ruinen)
- anmanen: Ik moe hum aal anmanen, hie schöt niks op (Sleen)
- annusseln: Die schöt niet op, die zit aal an te nusseln (Anloo)
- anschieten I: Die koe schöt ok an, hie kan wal ies kalven vannacht (Sleen)
- deurschieten: De slao schöt deur (Roderwolde)
- doedeln: Hie doedelt aal wat in het ronde en hie schöt niks op (Sleen)
- dremmelklaos: Wat is dat een dremmelklaos, die schöt niks op (Sleen)
- drukkedreet: Dat is een echte drokkedreet, die schöt niks op (Wapserveen)
- dubbelloops I: Hie schöt al
- fiemel: Wat een fiemelgat, hij schöt gien donder op (Dwingelo)
- gekeutel: Wat een gekeutel, het schöt niks op (Gasselte)
- gekheid: Het is gekheid van Jan um zo late deur te warken, hij schöt er niks met op (Beilen)
- gemoed: Het gemoed schöt je vol aj dat almaol heurt (Oosterhesselen)
- gezwet: Dat stuk land is ten oosten gezwet an Ellen ziend en ten zuden schöt het op het Schombukker Diep (Padhuis)
- henschieten: Hij schöt al mooi hen, hie hef gauw pensioen (Schoonebeek)
- henschieten: Het schöt al een heel einde hen
- henschieten: Zo jonk is hij niet mèer, hij schöt al hen (Zuidwolde)
- heufd: Der schöt mij wat deur 't heufd
- inschieten: Hie kan gooud handeln, hie schöt er niet vaok bij in
- jager: *Een goeie jager schöt gien haze in het nöst (Pesse)