U zocht voorbeeldzinnen met daarin "scha"
Resultaten 1 - 16 van 16
- belopen: De scha belöp zo'n duzend gulden (Ruinerwold)
- gerecht: As ie mij die scha niet vergoeden wilt, sleep ik oe veur het gerecht (Ruinerwold)
- jutpeer: der zit een haarde schel umtoou, die in de zun rood van kleur is en in de scha geel (Eext)
- scha I: Die hebt ze met scha mutten verkopen (Geesbrug)
- scha I: Ie mut nou nog gien wortels trekken, want ie trekt er scha ien
- scha I: Aj met Sunt Jopk mèeit, dan mèej der gien scha mèer an
- scha I: Haalt de scha ies weer op
- scha I: Aj veur lustervink speult, moej soms je eigen scha en schaande heuren (Hijken)
- scha I: Hij hef de scha an de verzekering opgeven (Coevorden)
- scha I: Hoe varder van oen wark, hoe dichter bij oen scha
- scha I: Het geet ons net as de jeude, wij leeft van de scha (Noordscheschut)
- scha II: Het was mij te warm, ik bin maor in de scha gaon zitten (Borger)
- scha II: Met zo'n hitte kuj het beste in de scha(de) zitten (Eexterveen)
- schaduw: Ik wil wal even boeten zitten, mar dan wi'k wal in de scha, ...schaduw zitten (Oosterhesselen)
- schaduw: scha II
- Sint-Jopk: Met Sint-Jaopik mèei ie gien scha meer ien de rogge