U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schaande"
Resultaten 1 - 16 van 16
- appel: Iene rotte appel in de maande mak de hiele boel te schaande
- bluien: Bleuien is gien schaande (Diever)
- jakonie: Van de jakkenie kriegen was trouwens haoste schaande (Hollandscheveld)
- knieperigheid: Zunigheid is gien schaande, knieperigheid wel (Zuidwolde)
- mennig: Mennig hef der schaande van spreuken (Balloo)
- scha I: Aj veur lustervink speult, moej soms je eigen scha en schaande heuren (Hijken)
- schaande: Het is een schaande, dat de mensen oe min maakt, as ie de waorheid zegt (Fluitenberg)
- schaande: Het was vrogger een grote schaande, aj trouwen mussen (Havelte)
- schaande: Het is schaande dat ik het zegge, maar ik mag ze niet (Hollandscheveld)
- schaande: Die femilie is een schaande veur de buurte (Meppel)
- schaande: Der wordt schaande van zegd, ...spreuken dat e der aal tegen opbeuden hef (Sleen)
- schaande: Zie praot er schaande van dat e dat wicht zitten laoten hef (Eext)
- schaande: Deur schao en schaande woj wies (Een)
- schaande: Hij maakt de hele femilie te schaande (Beilen)
- schaande: Hij hef hum te schaande eten
- schaande: Schaande dat een kou schit in een dobbe met schoon waoter