U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schaop"
Resultaten 1 - 20 van 156
- achternao: Die hond zit de schaop aachternao (Anderen)
- angifte: Hij miste een schaop en hef er angifte van daon bij de politie (Schoonlo)
- antrampeln: In het schaophok kwam koemes, dan kunden de schaop het antrampeln (Sleen)
- besnien: Dat schaop moej even de klauwen besnieden (Anloo)
- blaosworm: Het schaop was dol, hij har blaosworms in de koppe (Vledder)
- blèerder(d): Wie haren vrouger een schaop, dei stund altied mit de bek los, wat was dat een blèerder (Barger Oosterveld)
- bleuten I: As het schaop eslacht wördt, kan het vel ebleut wurden; wieken in kalkwater, dan wördt de wolle de (Koekange)
- blonde: Een schaop met een gespikkelde kop is een blonde (Sleen)
- bolstaart: Een schaop of een hond mit een korte steert is een bolsteert (Barger Oosterveld)
- botsen I: Moej die schaop ies zien botsen (Exlo)
- bragen: As oen va nog ies weer een schaop slacht, mut hij oe de bragen in de kop laoten zetten
- brik III: Wij mist nog iene, dat schaop met die brikkies (Sleen)
- broodsuker: As schaop houw op de ogen hadden, deden ze der broodsuker op
- darteln: Het schaop dartelde in de weide (Erica)
- dobbelstien: Aw, doe wij kinder wassen, een schaop slaachten, dan kregen wij de dobbelstienen (Anderen)
- dodde II: Dat schaop daor hef dod in de kop (Eext)
- dodde III: Dat schaop is dodde in de kop (Roderwolde)
- dodkop: Dat schaop, dat een dodkop was... (Schoonlo)
- dodkop: Een dodkop schaop hef een blaosie an de harsens (Zuidlaren)
- dol II: Dolle schaop kiekt glazig oet de ogen (Sleen)