U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schat"
Resultaten 1 - 19 van 19
- femilie: Ze bint zo verre femilie, met 'n schat arften kuj het net ofmeten (Sleen)
- gezond I: Gezond wezen is de grootste schat (Zwinderen)
- gezondheid: Gezondhaid is de grootste schat (Valthermond)
- Medemblik: Loop hen Medemblik en laot je gezicht keren veur een schat boekweit (Nieuw Dordrecht)
- roeg: Dat is roeg schat (Anloo)
- schat I: In de tuun grèuven ze een schat op (Dwingelo)
- schat I: Hij hef een schat van een vrouwe (Hoogeveen)
- schat I: Wat bi'j toch een schat van een meid (Schoonoord)
- schat I: Je bent een schat op een plaatie
- schat I: Gezondheid is de grootste schat (Oosterhesselen)
- schat II: Doe mij maor een schat rogge met (Hijken)
- schat II: Het was nog wat femilie, met een schat arften kuj het net ofmeten (Sleen)
- schat II: Aachter zien hoes hef e een schat laand liggen (Eext)
- schat II: nog drei schat land liggen (Vries)
- schat II: 4 Schat laand is een mudde laand (Rolde)
- schattebout: Schat en schattebout weur hier veul bruukt tegen kinder (Roden)
- schatten: De pèerden worden twei keer in het jaor schat veur het pèerdefonds (Wapse)
- schier: Dat hej aordig schier schat (Anloo)
- taxeerder: De taxeerder hef het veuls te hoog schat (Buinen)