U zocht voorbeeldzinnen met daarin "scheet"
Resultaten 1 - 20 van 45
- appel: Dat doe ik niet veur een appel en een ei, ... een scheet en twei knikkers (Hollandscheveld)
- bang: ... een scheet (Tweede Exloërmond)
- doezen I: Scheet is wat op, wat zit ie daor wèer te doezen (Hijken)
- dunderslag: Van een scheet een donderslag maken
- gevuligheid: Je moet niet aid toegeven an geveuligheden, daor scheet ie niks met op (Beilen)
- Kasjan: Kasjan, Kasjan/Bik, bik, bik/Zat bij 't schuur/En scheet een sik
- kwakken I: Hij kwakte uut de bek, net of een reiger scheet (Dwingelo)
- lid I: Op het lid van het oog har e een scheet (Eext)
- naokaorten: Naokaorten scheet ie niks mit op (Diever)
- ofkniepen: Hij zat in de karke en do hef hij stiekem een scheet afknepen
- oor: een scheet (Zuidwolde)
- opschieten I: Naokaorten scheet ie niks mit op (Diever)
- poep I: In een poep en een scheet was hij klaor (Roden)
- poep I: Dat is mor ain poep en scheet
- Pools: Mien zuster wil een Poolse scheet doen
- postpèerd: Hie scheet as een postpeerd
- scheet: Hij leut een scheet, het worde oe zute op de tonge (Elim)
- scheet: As hij een scheet dwars veur het gat zitten hef, is hij al bij de dokter (Klazienaveen)
- scheet: Mien zuster wil een Poolse scheet doen
- scheet: Hij hef dat veur een schiet en een scheet vort edaone