U zocht voorbeeldzinnen met daarin "scheiden"
Resultaten 1 - 13 van 13
- bok I: De bokken van de schaopen scheiden
- gaon: Zie bint ok scheiden gaon (Drouwen)
- kaf: Mit de kafmeule kuj het kaf van het koren scheiden (Ruinerwold)
- kaf: IJ moet het koren van het kaf scheiden (Weerdinge)
- koren: Het kaf van het koren scheiden (Wapserveen)
- penantkassien: moe, die niet scheiden wil van heur penantkassien, det ze angstvallig bewaakt
- schaop I: Ze wilt de schaopen van de bokken scheiden
- scheiden: Eerder zeden ze: ze bint oftrouwd, mor later: ze bint scheiden (Sleen)
- scheiden: Men mut de schaopen van de bokken scheiden (Schoonebeek)
- scheiden: Hie kun der niet best van scheiden
- scheiden: Bij het scheiden van de mark kreeg hij nog geluk (Westerbork)
- scheiden: Wij bint naor de notaris west, want wie mussen nog scheiden (Coevorden)
- veldslag: De veldslagen waren scheiden deur een rits (Borger)