U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schellen"
Resultaten 1 - 20 van 24
- appel: Ik heb nog een appeltie met hum te schellen
- appelmessien: Het appelmessien lag in het körfien met de schellen (Erm)
- bijgaon: Een maoltie eerappels schellen is veur mai mor even baigaon (Peize)
- erpel: Erpel kuj krabben, schellen, schrappen, roon, opschudden, sorteren
- holtbok: Een holtbok haj um dennen te schellen (Emmen)
- iekschel: De beste vellen worden elooid in bakken mit water en daorin gemalen iek(en)schellen (Havelte)
- inhebben: Eerpels mooi dunne schellen hef nog wel heel wat in
- knol: Een knollegien met iemand hebben te schellen
- krukmes: Een krukmes is een mes mit twei krukken, het was een trekmes veur bomen schellen (Zuidwolde)
- ofkrabben: Neie eerappels muj niet schellen, maar ofkrabben, dan binnen ze veul lekkerder
- ofplakken: Erpels moej niet ofplakken, mor dun schellen (Buinen)
- ofplaten: De eerappels kuj mooi dun schellen, mar je kunt ze ok ofplaten (Erica)
- puntbedek: Ie magt um die appel te schellen mien mes lienen, mar ie mut mij wel een puntebedek geven (Hoogeveen)
- schel I: De schellen bint hum van de ogen vallen (Sleen)
- schelbos: Vrouger hadden ze an het Zwaonemeer schelbossen, woor ze het holt kapten om te schellen (Eexterveen)
- schellen I: Vrogger kwamen hier lui uut Gelderland um jonge iekenbomen te schellen (Hoogeveen)
- schellen I: Ik moe de eerappels nog schellen (Ekehaar)
- schellen I: Wai mout de stoppels nog schellen (Eexterveen)
- schellen II: Je mussen vrouger haard schellen om de winkelier te vertellen, daj in de winkel waren (Roden)
- schiet-: Dat is almaol schietgoed, daor kuj niet met zitten te schellen