U zocht voorbeeldzinnen met daarin "scheppen"
Resultaten 1 - 12 van 12
- grupschup: Een grupschoep is een schoepe met een lange steel um de grup uut te scheppen (Beilen)
- maolen I: Het is vrogger maolen gebeurd, daw veur de melkboer an mussen um de weg lös te scheppen (Zwiggelte)
- opholden: Hij mus scheppen en ik mus de zak opholden (Barger Oosterveld)
- over II: Over de haand scheppen
- overhands: Hij stund bie het eerappelscheppen der onhands veur; doe mus hij overhands scheppen (Barger Compascuum)
- scheppen I: Hie is aan het eerpels scheppen op het laand (Eext)
- scheppen I: Zal ik de soep mar in de borden scheppen? (Oosterhesselen)
- scheppen I: Jammer, dat an dat scheppen van dat peerd niks te doen is (Roswinkel)
- scheppen I: Scheppen doet veural Belgen (Schoonebeek)
- scheppen II: Wij probeert neie banen te scheppen (Coevorden)
- schoep: De schoop weur veul gebruukt um kaf te scheppen (Beilen)
- torfjutte: Torfjutten waren holten scheppen um de torfmodder mit torf trekken achteruut naor de wal op te warke (Pesse)