U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schepsel"
Resultaten 1 - 7 van 7
- armzalig: Wat een armzalig schepsel is dat (Zweelo)
- onberooid: Wat is het toch een onberooid schepsel, daor is gien greintie fetsoen bij (Uffelte)
- schepsel: Ons buurvrouw is een verwaond schepsel (Zuidlaren)
- schepsel: Dat schepsel har wol zo'n verbeelding (Roswinkel)
- toetakelen: Wat hef dat schepsel zich raar toetaokeld
- ulemaot: Wat is dat een ulemaot schepsel (Havelte)
- verwaand: Wat een kakmadam, wat een verwaond schepsel! (Zeyen)