U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schienen"
Resultaten 1 - 8 van 8
- onverziens: Hie gaf mij onverziens een schup veur de schienen (Sleen)
- schien II: Det kleine jong schupte zien va veur de schienen, det het knapte (Ruinerwold)
- schien II: Hie hef hum aordig het vuur an de schienen legd
- schienen: Met die nei laamp kunj een hiel eind schienen (Drouwen)
- schietvenien: Det jonggien is een schietvenien; as het hum niet past, schupt hij oe zo veur de schienen (Ruinerwold)
- schup II: Hij kreeg met het voetballen een schup veur de schienen (Hooghalen)
- vuur: Hij lei hum het vuur nao an de schienen (Ruinerwold)
- zun: Ze kennen de zunne nait in het waoter schienen zain