U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schikken"
Resultaten 1 - 8 van 8
- schikken I: Zij was an het blommen ien de vaze schikken (Hoogeveen)
- schikken I: Ik mut de boel een beetie schikken
- schikken I: Zuw even bij taofel schikken? Dan kuw gauw eten (Eext)
- schikken I: Wil ie een beetie schikken, dan kan ik der ok langes (Hooghalen)
- schikken I: De pelitie zee: woj schikken of ofkopen? (Eexterveen)
- schikken I: Ik bin de hele dag late, het wark wil niks schikken (Hijken)
- schikken I: Ik zal mij der wel in schikken mutten, mar
- schikken I: IJ moet je schikken naor je mèerdere (Oosterhesselen)