U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schoef"
Resultaten 1 - 15 van 15
- anschoeven: Het eten is klaor, schoef mar an (Gasselte)
- anschoeven: Schoef een stoel an en drink een koppie mit (Nieuw Amsterdam)
- bak I: Jan, schoef ook maor an de bak
- bijschoeven: Krieg mor een stoel an en schoef mor bij (Hoogeveen)
- henunder: Schoef de stoof mar henunder de taofel (Oosterhesselen)
- meteten: Schoef mor even bai, dan kuj meteten (Roderwolde)
- ofschoeven: Schoef mie de badde is even of
- opschoeven: Met een warme dag schoef wij het raam op en zet de hör der under (Zwinderen)
- schoef: Doe de schoef even dicht tussen mot- en biggenhok (Drouwen)
- schoef: schoef veur de doem
- schoef: Kom doe eerst man mit schoef over de doem (Roswinkel)
- schoef: Daor hebt ze nog wel schoef over de doem (Anloo)
- schoefien: kachelschoefien, schoef
- schoeven: Schoef de knippe mar op de deure (Elim)
- voelnisvat: Schoef dei pudding man naor hum hen, dat is toch zo'n voelnisvat (Barger Oosterveld)