U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schoeren"
Resultaten 1 - 10 van 10
- carbidas: Carbidasse daor koj de klompen mooi wit mit schoeren (Hoogeveen)
- haol I: Ik moet altied het haol schoeren
- heerdlap: De heerdlappe was veur plate schoeren. Wat zaand en soda en dan was ze mooi glad (Koekange)
- ket: De ket schoeren
- klink I: Die is de boer op, klinken schoeren
- schoeren I: De locht begunt te schoeren (Diever)
- schoertonte: Ik zeuke een schoertonte um de pullen te schoeren (Elim)
- schuren: Vrogger musse wij de klompen schoeren en dan mit uutgebraand karbid iensmeren; as ze dan dreuge ware (Ruinerwold)
- schuren: An de strengen van het peerd zat een moffe veur het schoeren tegen de boek (De Wijk)
- zei: De zeie boenen en schoeren (Hollandscheveld)