U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schol"
Resultaten 1 - 20 van 24
- akster: Dei vrouw schol as een ekster (Emmer Erfscheidenveen)
- draagpen: De draagpenne an een stelploeg veur dieper of schol ploegen (Ruinerwold)
- duken: Allèn daor in de kolk kuj duken, de rest is völ te schol (Padhuis)
- platvis: Schol is platvis (Nieuw Amsterdam)
- ploegen: Dizze akker moej schol ploegen
- ruzelploeg: Ik heb nog warkt met een ruzelploeg. Die waren geschikt veur schol ploegen (Sleen)
- schaol II: De schol wordt vaok bruukt as sierplaank um de toen toou (Eext)
- schaol II: schol
- schelden: Hij schol mie oet veur dikkop (Barger Oosterveld)
- schellen I: schol ploegen
- schobbegies: schol I
- schol I: Vrogger kuj met een schol de Vecht in Duutsland over (Padhuis)
- schol II: Dat wicht is gek op schol (Emmen)
- schol III: Met het instuk kuj de ploge deep en schol zetten (Beilen)
- schol III: Dat schaoltien is schol (Diever)
- schol III: Daor is het waoter schol (Balloo)
- schol III: Aj knollen zèeien wilt, moej het stoppellaand schol ploougen (Eext)
- schol III: Het peerd is arg schol, de smid hef hum raakt in de kroen (Padhuis)
- schol III: Die ko weg niet, die is veul te schol (Pesse)
- schotsenlopen: schol I