U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schonen"
Resultaten 1 - 20 van 22
- desalniettemin: Mor desalniettemin hew het schonen daon (Oosterhesselen)
- flikken: maeker zit de hele dag mor olde schonen te flikken (Diever)
- gestoef: Deur dat gestoef kun ik opnei begunnen te schonen (Barger Oosterveld)
- klomp: Oonze buurmaegien lat mit klomp en schonen over heur henlopen
- kraanzeln: schonen
- loop: Wij moot de loop nog schonen (Diever)
- neveln: Het stof nevelt oet de zolder bij het schonen (Sleen)
- opschoonsel: schonen
- schonen: Ik heb het heel huus op de kop staon. Ie mut niet op de rommel letten, want ik bin an het schonen (Hollandscheveld)
- schonen: Schonen is opschudden en kraanseln is hen en weer (Sleen)
- schonen: Wij kunt de broene bonen vandage nog wel is schonen, het is toch gien weer um buten te warken (Elim)
- schonen: Ik zal de wortels even schonen
- schonen: Bi'j an het sloot schonen? (Buinen)
- schonen: Hij kwam langs um de klokken te schonen
- stubben: Schonen is schraansen en stubben
- tiedgebrek: Deur tiedgebrek mus het schonen achterwege blieven (Exlo)
- tilber I: Mit het schonen zetten de vrouwlu de tilber aaid boeten (Borger)
- vervreten II: De jonge hond har de schonen vervreten (Wapserveen)
- veter: Doe maar neie vèters ien de schonen (Ruinen)
- veurjaorsdag: Bie veurjaorsdag gaon wie aan het schonen (Emmer Erfscheidenveen)