U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schooier"
Resultaten 1 - 7 van 7
- bedelaar: schooier
- leed: *De ene schooier is het tot leed dat de ander het goed geet (Anderen)
- schooier: Hij lop bai alle hoezen langes. Het is een dikke schooier (Roderwolde)
- schooier: Wat is dat een schooier, die hond (Wijster)
- schooier: Die lop der bij as een schooier (Anloo)
- schooier: *Wat een schooier weggooit, döt een meneer in de buus
- zwienenvoor: Denk ij daj een schooier an taofel hebt zitten um mij daor mor wat zwienenvoor veur te zetten