U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schrik"
Resultaten 1 - 18 van 18
- anproten: Zij hef de kiender de schrik an eproot (Hoogeveen)
- bekommen: Eerst even van de schrik bekomen (Ruinerwold)
- bestarven: Hie bestörf het van schrik (Sleen)
- bijspringen: Het pèerd sprung van schrik bij, ...opzied (Sleen)
- deursloeken: Van schrik slèuk ik de köste mit pit en al deur (Ruinerwold)
- hals: Iene de schrik op de hals jaegen (Dwingelo)
- lief I: Iene de schrik op het lief jaegen (Wapserveen)
- loop: Hij is van schrik op de loop gaon
- padde I: As een vrouwe in verwachting was en zij schruk veur een padde en zij sleut van schrik mit de haand i
- schrik: Zij hadden de schrik goed te pakken (Padhuis)
- schrik: Ik zag hum bij de deure staon. Nou, toen kree'k de schrik van mien lèven (Hoogeveen)
- schrik: Hij is nog niet van de schrik bekomen (Dwingelo)
- schrik: Ze kwamen mit de schrik vrij (Broekhuizen)
- schrik: Dat kereltien was de schrik van de buurt (Borger)
- slaon: Hij sluug zowat aachterover van de schrik (Ekehaar)
- stiefoet: Hij stun stiefoet van schrik (Peize)
- stokstief: Ik stunne stokstief van de schrik (De Wijk)
- verstarren: Hie verstarde van schrik (Balloo)