U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schroeten"
Resultaten 1 - 9 van 9
- ophakker: Iene, die pocht en schroeten kan, is hier ook wel een ophakker (Havelte)
- pochen: schroeten
- schroeten: Ien een haarbaarge op Koekange hef e ziten schroeten en blaozen en doe ruzie emaakt (Ruinen)
- schroeten: Die kerel kan schroeten, daor is het ende van weg, en hij hef nog gien nagel um het gat te krabben (Ruinerwold)
- schroeten: Schroeten as een scheepsjager (Elim)
- schroeten: Schroeten en in de broek drieten is gien kunst
- schroeten: Schroeten en in de broek drieten, dat is alles, wat e kan
- schroeten: Dat kan e, iene de hoed vol schroeten (Sleen)
- schroot II: Zie hebt er almaol schroten, ...schroeten, ...schroeties an langs maakt (Sleen)