U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schrokken"
Resultaten 1 - 4 van 4
- hol II: Holle bolle Gijs, die kan schrokken, grote brokken/Een koe en een kalf, een hiel peerd half/Een hokk (Ruinerwold)
- knik: Ik heb de knik nog in de kneien, zo bin ik schrokken (Emmer Erfscheidenveen)
- liekwit: Hij was liekwit, ...spierwit. Zo was e schrokken (Barger Oosterveld)
- schrokken: Moej hum ies zien schrokken; hie is ok bang dat e niet genog krig (Sleen)